Het begon ongeveer 400 jaar geleden….
In een klein armoedig huisje zaten Bruno, een grote sterke kerel met vuurrood haar, zijn vrouw Kaat, een vrouw met lang zwart haar, ingevallen gezicht en een grote haviksneus. Deze laatste is beter bekend als Zwarte Kaat. Ze waren leiders van een roversbende die de Kempen vaak onveilig maakten. Hun roversnest werd het Hellenend genoemd. Opeens werd er op de deur geklopt. Drie lange en drie korte tikken, dat betekende: goed volk. Daar stapte een ander bendelid, Terus binnen. Hij ging bij het haardvuur zitten en vertelde dat op Hoeve Ten Vorsel een baby geboren was. De heer Ten Vorsel had al zijn knechten eropuit gestuurd om het blijde nieuws te gaan rond vertellen. De hoeve was nu zo goed als onbeschermd. Dit was het goede moment om hem te overvallen.
De hoeve lag ten zuiden van Bladel, midden in de bossen. Hier woonden Dirk ten Vorsel, zijn vrouw Elizabeth en hun zevenjarig zoontje Floris. De boerderij was nu in diepe rust en zo goed als verlaten. Bruno trommelde nog twee leden van de bende op. Het waren de één meter hoge dwergen, Quintje de Bult en Bortje met de scheve nek. Ze maakten hun gezichten zwart met verbrande kurk en gingen op pad. Zwarte Kaat wilde het kind meenemen want ze dacht dat een kind geboren met een “helm op' een wonderkind zou zijn. Dat moest wel geluk brengen. De andere bendeleden wilden niet meer dan geld en sieraden.
Geheimzinnige krachten
Ze stormden de Hoeve binnen en gristen alles mee. Dirk wilde zijn gezin natuurlijk beschermen. Hij kreeg in het gevecht een slag met de beruchte knuppel van Bruno. Elizabeth moest tot haar verdriet toezien, dat haar pasgeboren baby uit de wieg werd gegrist en meegenomen. De bende vluchtte in de richting van Postel. Zwarte Kaat hield het kind stevig tegen haar aan. Ze waren op weg naar de Abdij van Postel. Als dit kind zijn geheimzinnige krachten wilde behouden, dan moest het snel gedoopt worden. Na luidruchtig gebonk deed Pater Bernardus open. Hij werd gedwongen het kind te dopen. Het jongetje kreeg de naam Thomas. Het viel de pater op, dat het kindje een gouden medaillon droeg. Hij vroeg de helft van het medaillon als aandenken. Bruno, die allang blij was dat de pater had meegewerkt, brak zonder pardon het medaillon doormidden en gaf de ene helft aan Pater Bernardus.
De knechten van Ten Vorsel waren inmiddels teruggekeerd. Daar troffen ze de ravage aan en begonnen meteen een zoekactie. Ze kwamen moedeloos terug, geen spoor van de bende te bekennen. Dirk had door de slag een flinke hoofdwond opgelopen en veel bloed verloren. Vastgebonden hadden zijn vrouw Elizabeth en Floris moeten toezien hoe de bende Dirk voor dood hadden achtergelaten. Floris, zo geschrokken en boos, had zich plechtig voorgenomen dit alles op een goede dag te wreken. Deze dader moest ervoor boeten!
De pater kreeg daarna al gauw door welk kind hij had gedoopt maar kon dit niet meer terugdraaien. De bende viel na de overval uit elkaar. Quintje en Botje gingen met hun deel van de buit feestvieren in Antwerpen. Bruno, Kaat en Terus trokken al plunderend naar Duitsland waar ze net zo berucht werden als in Bladel en omstreken. In de jaren na de overval bleef het ongeluk de familie Ten Vorsel achtervolgen: een felle brand legde een groot deel van de stallen in as, de oogst mislukte jaren achterelkaar en de Hoeve verarmde. Floris ging op zijn 18e varen op zee. Zo kon hij zijn familie een beetje onderhouden. Zijn ouders gingen in een klein arbeidershuisje wonen, vlakbij de Hoeve.
Kaat bedacht een duivels plan
Thomas groeide voorspoedig op en na een aantal jaren keerde de bende terug naar Bladel. Ze gingen Dirk Ten Vorsel uit de weg ruimen. Ze dachten dat hij de slag op zijn hoofd niet overleefd had. Via via hoorden ze dat hij het wel overleefd had. Kaat bedacht een duivels plan. Ze verspreidde het gerucht dat Dirk zijn vrouw mishandelde en opsloot. Zijn zoon Floris zou hij het huis uit gejaagd hebben. Ze eiste een straf: hij moest “in de ploeg”. Dirk ten Vorsel werd in de ploeg gezet. Hij trok hem voort door zweep- en stokslagen van de dorpelingen. Ze waren er van overtuigd dat hij al die narigheden gedaan had bij zij vrouw en kind. Dat kon echt niet. Na een tijdje zakte hij in elkaar van vermoeidheid. Kaat sprong op hem toe en riep: “Jullie hebben hem vermoord!'. Het volk vluchtte in paniek. Niemand zag dat Kaat en haar bende achterbleven om Dirk nu echt te doden. Bruno gaf hem nu de echte genadeslag met zijn knuppel en Terus stootte zijn mes in de borst van Dirk.
Thomas die de hele avond een beetje verdekt opgesteld was, had alles gezien! Hij wist waar Bruno en z’n maatjes toe in staat waren, maar hij had het nog nooit van zo dichtbij meegemaakt. Hij ging naast het lijk van Dirk zitten, pakte het mes en staarde peinzend voor zich uit. Hij voelde zich verdrietig, verraden en hulpeloos. Zo, werd hij door de veldwachter en zijn helpers gevonden. Natuurlijk werd híj voor de dader aangezien. Regelrecht ging hij in de kerker, onder het raadhuis in.
In het Hellenend hoorde Kaat wat er gebeurd was met Thomas. Ze ging hem bevrijden, anders zou hij de bende natuurlijk gaan verraden! Zo gezegd, zo gedaan; Thomas werd bevrijd. Maar Thomas wilde niets meer met Kaat en haar trawanten te maken hebben. Kaat kon, in haar ogen, niets anders doen dan hem vermoorden. Hij werd door Terus in de borst geschoten en viel neer, de bende vluchtte. Na een uur kwam Thomas bij en strompelde naar een kerk die in de buurt was. Daar werd hij hevig bloedend gevonden aan de deur. Thomas werd geopereerd, verzorgd en knapte gelukkig weer wat op. Om verder te herstellen werd hij naar de Abdij van Postel gebracht…
Abdij van Postel
Intussen waren de twee dwergen teruggekeerd naar Hellenend. Terus had een plan voor een laatste grote slag. De Abdij overvallen! Daarna zouden ze verdwijnen uit de Kempen. Het was traditie dat de paters van Postel twee keer per jaar drie volle karren proviand aan de armen gaven. Kaat en Bruno wilden deze karren onderscheppen en leegroven. De karren zouden leeg in het dorp aankomen en de bevolking zou woedend naar de Abdij trekken. Van de verwarring die dan ontstond zou de bende gebruikmaken om de Abdij binnen te gaan. Bruno wist dat in een van de torenkamers nog een kist met geld stond, die zou voor hem zijn!
Alles leek volgens plan te gaan, alleen had een eenzame ruiter de overval gezien en deze was snel naar de Abdij gereden om de paters te waarschuwen. Hij bleek nog tien helpers te hebben. Deze reden met hem mee nadat ze in het dorp hadden vernomen dat het volk (opgehitst door Kaat en haar maatjes) op weg waren naar Postel.
De vreemdeling werd argwanend ontvangen in de Abdij, maar al gauw bleek dat deze groep mannen het beste met de paters voorhadden. De vreemdeling stelde zich voor: 'Floris Ten Vorsel, Vader”. De abt, Vader Colebrant, was verbaasd. Floris was toch immers op zee? En Thomas, die inmiddels bij hen was komen staan, schrok bij het horen van de naam. Floris vertelde dat hij ontslag had genomen en op zijn terug reis was naar de Kempen. Onderweg was hij Quintje en Bortje, de twee dwergen, tegengekomen en had ze direct herkend. Hij bleef ze volgen, om later eventueel wraak te kunnen nemen!
Iedereen was nog maar net van z’n verbazing bekomen of ze hoorden de joelende menigte mensen aankomen. De poort werd afgesloten, toch slaagden ze erin binnen te dringen. Een hevige strijd ontstond. De bende klom naar de torenkamer, terwijl het volk op de binnenplaats vocht. In de torenkamer was het stikdonker, maar toen de vijf bendeleden binnenkwamen staken de tien helpers van Floris tien toortsen aan. De bende schrok en er ontstond een wild gevecht. Floris werd door Terus in de schouder gestoken en viel. Toen Terus nog eens wilde steken ging de deur open en kwam Thomas binnen. Kaat krijste het uit van verbijstering. Thomas tilde snel Floris op en ging naar beneden, legde hem over zijn paard en vluchtte. De bende vocht en raakte zo gewond dat ze niet meer konden vluchten, behalve Zwarte Kaat.
De volgende ochtend kwam een, inmiddels gewaarschuwd, garnizoen soldaten naar de Abdij. Ze arresteerden de vier bendeleden. Bruno, Terus, Quintje en Bortje werden voor al hun misdaden ter dood veroordeeld en de volgende ochtend opgehangen. Van Zwarte Kaat was geen spoor te bekennen. Op het Hellenend was zij in ieder geval niet!
Het medaillon
Thomas had Floris naar de Hoeve Ten Vorsel gebracht waar zijn wonden konden genezen. Elizabeth was dolblij haar zoon Floris weer terug te hebben en was hem erg dankbaar. Hij mocht op de Hoeve blijven zo lang hij maar wilden. Van het geld dat Floris op zee verdiend had, werd Hoeve Ten Vorsel opgeknapt. Thomas leerde op de Hoeve van pater Bernardus, die hem vroeger gedoopt had, lezen en schrijven. Die middag zag hij dat de pater Bernardus met een medaillon zat te spelen. Hij wilde graag weten hoe hij daaraan kwam. De Pater vertelde het verhaal wat hem die beruchte nacht was overkomen. Thomas griezelde van overvallen. Zijn “ouders” Kaat en Bruno waren ook overvallers. Hij schaamde zich zo voor hen en had nog nooit tegen iemand verteld dat dat zijn ouders waren. Thomas was bang dat als hij dat deed, hij dan niet meer op de Hoeve zou mogen blijven.
Op een dag liepen Thomas, pater Bernardus, Floris en Elizabeth door de prachtig opgeknapte tuin. Op een grasveld gingen ze uitgebreid picknicken. Toen Thomas daar zat, werd het hem allemaal teveel. Hij barstte in snikken uit en vertelde alles. Over dat Zwarte Kaat en Bruno zijn ouders waren, de overvallen, de moorden... Hierna bleef het even doodstil, iedereen was geschokt. Plotseling klonk er luid gekrijs en sprong er een oud, vies en lelijk wijf in een zwarte mantel uit de bosjes: Zwarte Kaat! Ze schreeuwde dat Thomas helemaal niet haar zoon was en dat ze hem als baby ontvoerd had uit de Hoeve. Ze gooide de andere helft van het medaillon tussen het groepje als bewijs dat ze niet loog! Ze gilde dat Thomas de bende geluk had moeten brengen, maar in plaats daarvan was er alleen maar kommer en kwel geweest. Ze sprong naar voren en trok een mes om Thomas aan te vallen. Floris greep in en dook op Kaat af zodat het mes viel. Kaat belandde in de greppel. Ze krabbelde overeind en vluchtte de bossen in.
Op de Hoeve was het die avond groot feest omdat de doodgewaande Thomas terug was. Hij zou voortaan Dirk heten, genoemd naar zijn vader. Kaat werd de volgende dag na een lange zoektocht gevonden en gevangen genomen. Voor alles wat ze de mensen had aangedaan werd ze ter dood veroordeeld. De volgende ochtend al, werd ze op het schavot krijsend onthoofd. Omdat haar lichaam niet in gewijde grond, in het dorp, begraven mocht worden. Werd ze een eind de hei opgesleept en daar begraven. Op haar graf mocht geen kruis komen. Daarom is er ter herkenning een heester op geplant. Omdat deze heester nooit normaal heeft kunnen groeien is deze nu uitgegroeid tot een boom die iedereen op Ten Vorsel en in de wijde omgeving nog steeds kent als de Heksenboom.